Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU0384

Datum uitspraak2005-07-26
Datum gepubliceerd2005-08-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200504834/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 12 april 2005, kenmerk 0503499/92/38, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Delta Milieu Recycling B.V." een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het op- en overslaan van groenafval, het composteren van groenafval, de op- en overslag en het breken van bouw- en sloopafval, het verkleinen van boomstobben, groenafval en houtafval, het stallen van voertuigen en de opslag van containers, gelegen aan de Deltastraat 39 te Terneuzen. Dit besluit is op 28 april 2005 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200504834/2. Datum uitspraak: 26 juli 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekster], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 april 2005, kenmerk 0503499/92/38, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Delta Milieu Recycling B.V." een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het op- en overslaan van groenafval, het composteren van groenafval, de op- en overslag en het breken van bouw- en sloopafval, het verkleinen van boomstobben, groenafval en houtafval, het stallen van voertuigen en de opslag van containers, gelegen aan de Deltastraat 39 te Terneuzen. Dit besluit is op 28 april 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 1 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 1 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 juli 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J. Vermeulen, advocaat te Middelharnis, en L. Ouwekerk, en verweerder, vertegenwoordigd door A. Pijper en ing. C.A.V. de Visser, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A.J. Kaijser, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    De Voorzitter overweegt dat de in beroep ingebrachte gronden hun grondslag moeten vinden in de door verzoekers tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. De Voorzitter ziet voorshands aanleiding voor het oordeel dat de in beroep aangevoerde grond dat ten onrechte niet is getoetst of aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM 10) in artikel 13 van het Besluit luchtkwaliteit kan worden voldaan, niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit is ingebracht, noch zijn grondslag vindt in de wel ingebrachte bedenkingen. De Voorzitter gaat er vooralsnog vanuit dat de Afdeling het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren. In zoverre bestaat er aanleiding het verzoek af te wijzen. 2.4.    Verzoekster wijst er op dat voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit tot verlening van een oprichtingsvergunning, een ontwerpbesluit tot verlening van een revisievergunning ter inzage heeft gelegen. Hoewel verzoekster van mening is dat in het onderhavige geval geen revisievergunning zou kunnen worden verleend, onder meer omdat de vergunning voor de inrichting die voorheen op de locatie was gevestigd, is vervallen, en zich daar thans twee nieuwe inrichtingen vestigen, kan zij zich er niet mee verenigen dat verweerder het bestreden besluit heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbesluit, in die zin dat alsnog een oprichtingsvergunning is verleend. Zij stelt dat derden hierdoor in hun belangen kunnen zijn geschaad. 2.4.1.    Verweerder geeft te kennen dat de aanvraag van meet af aan is beoordeeld als een oprichtingssituatie. Toen hangende de procedure duidelijk werd dat voor het nemen van het bestreden besluit de vergunning voor de hiervoor op het perceel gevestigde inrichting zou vervallen, heeft verweerder de bij het bestreden besluit verleende vergunning alsnog als oprichtingsvergunning gekwalificeerd. 2.4.2.    Het systeem van de Wet milieubeheer brengt met zich dat het bevoegd gezag, onder meer naar aanleiding van ingebrachte bedenkingen, wijzigingen kan aanbrengen in het definitieve besluit ten opzichte van het ontwerpbesluit. In zoverre is de desbetreffende wijziging geoorloofd. Verder is sprake van een oprichtingssituatie. Nu verweerder geen rekening heeft gehouden met bestaande rechten en de aanvraag heeft getoetst als in een oprichtingssituatie, is de stelling van verzoekster dat door de gang van zaken derden in hun belangen kunnen zijn geschaad, niet te volgen.    De Voorzitter ziet dan ook in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.5.    Verzoekster vreest stofhinder. Zij voert aan dat zij reeds stofoverlast ondervond ten gevolge van het in werking zijn van de hiervoor op de onderhavige locatie gevestigde inrichting terwijl de capaciteit voor het opslaan en verwerken van bouw- en sloopafval van de onderhavige inrichting samen met die van de naastgelegen inrichting nog vele malen groter is. 2.5.1.    De aangevraagde en vergunde capaciteit voor het breken van puin is 40.000 ton per jaar, voor de ontvangst van fracties van bouw- en sloopafval 8.000 ton per jaar en voor de ontvangst van te composteren groenafval 5.000 ton per jaar. In de aanvraag is vermeld dat, om stofemissie als gevolg van het breken van puin tegen te gaan, de brekerinstallatie in een omkasting staat, bevochtiging plaatsvindt zodra visueel waarneembare stofverspreiding optreedt en de vrije storthoogte na de breker wordt beperkt. Stofemissie door het verkleinen van groen- en houtafval wordt zoveel mogelijk beperkt door gebruik te maken van de sproeiinstallatie.    Verder is, voor zover hier van belang, in voorschrift 4.11 bepaald dat, wanneer een zodanige uitdroging van de buitenlaag van een opslag van stuifgevoelige stoffen ten gevolge van weersomstandigheden wordt verwacht dat stofverspreiding op kan treden, die opslag door middel van besproeiing vochtig moet worden gehouden. Indien het terrein machinaal wordt aangeveegd, dient gebruik te worden gemaakt van een veegzuiger.    Ingevolge voorschrift 7.3 dienen containers waarin afvalstoffen, grond- of hulpstoffen worden aangevoerd, afgedekt te zijn. Pas binnen de overslagruimte mogen de containers van het afdekzeil of -net worden ontdaan en worden geopend. 2.5.2.    De Voorzitter overweegt dat om te bepalen of de genoemde maatregelen en voorschriften toereikend zijn om onaanvaardbare stofhinder te voorkomen, nader onderzoek noodzakelijk is, waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent. In de bodemprocedure zal de Afdeling op dit punt definitief uitsluitsel geven.    Gelet op de aangevraagde maatregelen en de aan de vergunning verbonden voorschriften is naar het oordeel van de Voorzitter evenwel niet zodanige stofhinder buiten de inrichting te verwachten dat in afwachting van de bodemprocedure het treffen van een voorlopige voorziening is geboden. 2.6.    De Voorzitter wijst het verzoek af. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.G. van Dam, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Van Dam Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2005 441.